Omkeringen
Akkoorden kunnen ook omgekeerd worden (vb: c-e-g kan worden: e-g-c en g-c-e). Het aantal mogelijke omkeringen is altijd gelijk aan het aantal noten in het akkoord min één. Bij akkoorden, waarvan de laagste toon de grondtoon is, spreekt men van de grondligging, bij akkoorden waarvan de laagste toon de op een na laagste toon van hetzelfde akkoord in de grondligging is, van de 1e omkering enz. Drieklanken van type majeur, mineur, verminderd, overmatig, hardverminderd en dubbel verminderd kunnen in drie verschillende omkeringen voorkomen:
Grondligging (waarbij de onderste toon de grondtoon is)
1e omkering (of inversie), ofwel sextligging (waarbij de grondtoon de bovenste toon is)
2e omkering (of inversie), ofwel kwartsextligging (waarbij de grondtoon de middelste toon is)
Omkeringen van sus-drieklanken worden doorgaans niet met een specifieke naam aangeduid.
Het sus twee-akkoord (vb: c-d-g) wordt in 1e omkering een kwartakkoord (vb: d-g-c)
Het sus twee-akkoord (vb: c-d-g) wordt in 2e omkering een sus vier-akkoord (vb: g-c-d)
Het sus vier-akkoord (vb: c-f-g) wordt in 1e omkering een sus twee-akkoord (vb: f-g-c)
Het sus vier-akkoord (vb: c-f-g) wordt in 2e omkering een kwartakkoord (vb: g-c-f)
Liggingen
Naast de omkering kent een akkoord ook een ligging. De tonen van een akkoord kunnen verdeeld voorkomen in diverse octaven. Men onderscheidt:
Nauwe (of enge) ligging: de akkoordtonen liggen dicht bij elkaar (vb: c-e-g)
Wijde ligging: er kunnen grotere intervallen tussen de akkoordtonen optreden
(vb. c-g-e, de afstanden zijn nu geen tertsen meer maar een kwint en een sext)
Verdubbelingen
Noten kunnen verdubbeld voorkomen in hoger of lager liggende octaven.
Een voorbeeld is de drieklank c-e-g-c, waarin de grondtoon c twee keer voorkomt.
Bij verdubbelingen wordt doorgaans de terts minder snel verdubbeld ten opzichte van grondtoon of kwint.
Dit heeft een akoestische reden: door verdubbeling komt er akoestisch veel nadruk te liggen op de verdubbelde toon, en dit kan de functie van het akkoord minder duidelijk waarneembaar maken.
In een drieklank van bijvoorbeeld C-majeur zal men zelden C-E-G-E aantreffen, maar veel frequenter C-C-E-G, of C-G-C-E-G. De terts van de drieklank is doorgaans een kleurende toon, terwijl grondtoon en kwint veeleer de contouren van een akkoord zelf neerzetten: grondtoon en kwint zijn dan ook in de harmonische boventonenreeks nauwer aan elkaar verwant dan de terts, die pas later in de boventonenreeks optreedt.